Afro-Nederlanders: een zichtbare onzichtbare minderheid

Het NinSee was een initiatief gestart om alle zwarte Kandidaat Kamerleden zichtbaar te maken. Helaas heeft geen van ze het gehaald.

Het NinSee was een initiatief gestart om alle zwarte Kandidaat Kamerleden zichtbaar te maken. Helaas heeft geen van ze het gehaald.

In verschillende opzichten waren de verkiezingen historisch. Voor het eerst won een partij opgericht door migranten, DENK, zetels tijdens verkiezingen. Met Sylvana Simons was er voor het eerst een zwarte vrouwelijke lijsttrekker van een Nederlandse politiek partij. En met de historische nederlaag van de PVDA  verloor een partij voor het eerst zoveel zetels. Het waren echter ook historische verkiezingen vanwege het treurige feit dat er voor het eerst in 23 jaar geen enkele Surinaamse, Caribische of Afrikaanse Nederlander (exclusief Marokko) is verkozen voor de Tweede Kamer. “Dat wordt als een gemis ervaren in de zwarte gemeenschap” schreef Hassan Bahara in de Volkskrant, publicist Kiza Magandane noemde het “schandalig”. Pijnlijk is het zeker, het betekent namelijk dat er de komende 4 jaar niet met maar over Afro-Nederlanders zal worden gepraat en  het betekent dat Afro-Nederlanders een nog onzichtbaardere zichtbare minderheid dreigen te worden in de nationale politiek.

Afro-Nederlanders zijn paradoxaal genoeg één van de meest zichtbare minderheidsgroepen. Puur vanwege hun rijk gepigmenteerde huidskleur en hun sterk krullende haar is het vrijwel onmogelijk om ze te missen. Op het vlak van de nationale politiek lijken ze echter onzichtbaar te zijn en worden ze onder het hokje “niet-westerse” migranten geschaard. Het hokje waarin alles wat niet als wit of Westers wordt gezien een plek toebedeeld krijgt. Zo zouden mensen die diversiteit in de politiek toejuichen aangenaam verrast zijn met de toename van het aantal Kamerleden met een migratieachtergrond van 12 tot 16. Als je het hokje nader inspecteert zie je echter dat het om negen Marokkaanse en zeven Turkse Nederlanders gaat. Publicist Kiza Magandane stelde terecht de vraag of zij wel zwarte Nederlanders kunnen representeren.

 

Een blinde vlek in de nationale politiek

Een parlement dat net als andere (publieke) instellingen en organisaties meer een afspiegeling is van de samenleving is voor een groter deel van de bevolking herkenbaar. Dat draagt bij aan het vertrouwen in de politieke organen en het functioneren van de democratie. Parlementsleden met verschillende achtergronden kunnen onderwerpen en perspectieven inbrengen waar andere parlementsleden wellicht een blinde vlek voor hebben. En één van de grote vlekken waar men de Nederlandse politiek en samenleving blind voor is de erfenis van het koloniale en het slavernijverleden in de vorm van structurele ongelijkheid en racisme. Juist in een periode waarin populistische en anti-immigranten sentimenten hoogtij vieren vallen is het van belang om deze blinde vlek weg te poetsen door racisme prominent op de politieke agenda te zetten. Afro-Nederlandse politici zouden dit, naast hun andere gebieden van deskundigheid, vanuit hun persoonlijke ervaring en verbinding met zwarte gemeenschappen kunnen bieden.

Islamofobie en Afrofobie: twee kanten van dezelfde medaille

Gloria Wekker schreef in haar boek White Innocence hoe het koloniale verleden nog dagelijks bedoeld en onbedoeld invloed heeft op ons denken en handelen. Ze beschreef hoe er nog steeds in termen van minder- en meerderwaardige groepen wordt gesproken, hoe het dominante zelf-feliciterende zelfbeeld van Nederlanders en hoe stereotype beelden over zwarte en mensen van kleur uitsluitingsmechanismen reproduceren. De afgelopen jaren hebben politieke partijen deze manier van denken onder meer ten toon gespreid met de problematische obsessie met “de islam”. Het is tekenend dat een partij dat op basis van een programma van een A4tje waarin er werd opgeroepen om Nederland de “de-islamiseren” de tweede partij van het land werd. Islamofobie is een destructieve vorm van discriminatie en racisme dat bestreden dient te worden. Door deze Islamofobische obsessie lijkt een ander aspect van hetzelfde probleem echter onzichtbaar gemaakt te worden, namelijk Afrofobie; de structurele ongelijke behandeling van Afro-Nederlanders én ongedocumenteerden. Zo is er bijvoorbeeld een beeld ontstaan dat Surinaamse-Nederlanders wel “goed geïntegreerd” zijn, Paul Scheffer bevestigde dit beeld in zijn column op 1 april:

“Nederland wordt niet door kleurverschil verscheurd. Het heeft me niet verbaasd dat een nieuwe partij, Artikel 1, weinig gehoor heeft gevonden onder haar veronderstelde achterban, de Surinaamse gemeenschap, laat staan dat het gehamer op racisme buiten die kring in vruchtbare aarde viel. Want uitgerekend de Surinaamse gezinnen doen het – vergeleken met andere migrantengemeenschappen – beter wat betreft deelname aan de arbeidsmarkt en onderwijsprestaties.”

i too am vu neger

 

Je moet twee keer zo hard werken: racisme jegens Surinaamse Nederlanders

Vorige maand publiceerde het Surinaams Inspraak Orgaan echter het rapport “Je moet twee keer zo hard werken” waaruit bleek dat de werkloosheid onder Surinaamse Nederlanders twee keer zo hoog ligt vergeleken met witte Nederlanders ondanks een verbeterde positie in het onderwijs, mede vanwege arbeidsmarktdiscriminatie.

Download het rapport hier.

Zwart Nederland

Ook binnen het hokje “Afro-Nederlanders” of “zwarte Nederlanders” is er aanzienlijke diversiteit. Zo kampen mensen met een vluchtelingenachtergrond uit het Afrikaanse continent met nog complexere uitdagingen waar vaak weinig oog voor is in de nationale politiek. Dit terwijl de vluchtelingenstroom vanuit het continent de komende jaren zal toenemen. Ghanese-Nederlanders en andere “economische migranten” uit het continent hebben over het algemeen weer een andere relatie met Nederland dan mensen uit de voormalige kolonies en vluchtelingen.  Op 25 november 2017 organiseerden een aantal organisaties voor het eerst een politiek café waarbij Afro-Surinaamse, Afro-Caribische en verschillende Afrikaanse organisaties de handen in één sloegen om gezamenlijke politieke belangen bespreekbaar te maken. Uit de dialoog en het debat werd duidelijk dat er nog veel werk te verzetten valt om de verschillende gemeenschappen met elkaar te verbinden maar dat er een aantal thema’s zijn waarbij ze een gezamenlijk belang hebben namelijk institutioneel racisme, discriminatie in het onderwijs en op de arbeidsmarkt en de specifieke erfenis van het koloniale verleden in het Afrikaanse continent dat zich op verschillende manieren uit waaronder in de vorm van Afrofobie. Dit wilt niet zeggen dat zwarte Nederlanders zich niet interesseren in andere belangrijke onderwerpen zoals de staat van de economie, de hypotheekrenteaftrek, de zorg, klimaatsverandering etc. Sterker nog, klimaatsverandering treft mensen in het Afrikaanse continent sterker dat mensen in Nederland, maar racisme is een onderwerp dat te weinig wordt geadresseerd door de gevestigde partijen.


Lage politiek participatie Afro-Nederlanders?

Een van de oorzaken van het verdwijnen van Afro-Nederlanders politici in de Tweede Kamer is volgens politicologen de relatief lage politieke participatie van zwarte gemeenschappen. Zo liggen de opkomstpercentages onder Surinaamse en Caribische Nederlanders het laagst van de grote migrantengroepen, de andere groepen worden onder het hokje “niet-westerse migranten” gestopt en daar zijn weinig cijfers over bekend. De opkomst lag onder Surinaamse en Caribische-Nederlanders in Amsterdam tijdens de laatste verkiezingen bijvoorbeeld met een percentage van 26% gemiddeld het laagste van de grote migrantengroepen, alleen onder Marokkaanse Nederlanders lag het percentage in 2014 met 24% lager.

 

 

Bron: Kranendonk, M., Michon, L., Schwarz, H., & Vermeulen, F. (2014). Opkomst en stemgedrag van Amsterdammers met een migratie-achtergrond tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014.

Bron: Kranendonk, M., Michon, L., Schwarz, H., & Vermeulen, F. (2014). Opkomst en stemgedrag van Amsterdammers met een migratie-achtergrond tijdens de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 2014.

Politicologe Liza Mugge wijt het aan het relatief lage politieke engagement van zwarte Nederlanders, dat zich onder meer heeft geuit in lage opkomstcijfers in de voorgaande verkiezingen. In het onderzoek dat Mugge aanhaalde over de politieke participatie van migrantengroepen tijdens de gemeenteraadsverkiezingen werd gesteld dat de politieke participatie onder Surinaamse en Caribische-Nederlanders  samenhing met het gebrek aan vertrouwen in de politiek en de mate waarin de “civiele gemeenschap” georganiseerd was. Volgens de theorie van politicoloog Putnam kan er worden gesproken over een civiele gemeenschap wanneer mensen lid zijn van organisaties zoals maatschappelijke organisaties, verenigingen, muziek-, toneel- en gezelligheidsverenigingen maar ook religieuze organisaties die voor een gemeenschapsbelang opkomen. Deze (maatschappelijke) zelforganisaties creëren sociale netwerken waardoor er sociaal vertrouwen kan ontstaan tussen zelforganisaties en binnen de gemeenschappen. Persoonlijke contacten spelen daarbij een belangrijke rol. Deze horizontale netwerken binnen gemeenschappen kunnen vertaald worden naar politiek vertrouwen, dat is “het geloof dat de overheid daadwerkelijk in staat is collectieve goederen te produceren”. Wanneer leiders vanuit deze gemeenschappen verbonden zijn aan lokale en nationale politieke systemen kan het sociale vertrouwen binnen deze gemeenschappen vertaald worden naar politiek vertrouwen. Uit onderzoek van politicologen bleek dat Turkse Nederlanders de meest hecht georganiseerde gemeenschappen hebben, daarna Marokkaanse Nederlanders, Surinaamse Nederlanders en als laatste Caribische Nederlanders. Ze hebben bijvoorbeeld eigen kranten, televisiekanalen, maatschappelijke en religieuze organisaties die ze makkelijker in staat stelt om mensen te mobiliseren. Dit uit zich ook in de mate van politiek vertrouwen in steden als Amsterdam, onder Turkse Nederlanders lag dit op 64 terwijl dit onder Surinaamse en Caribische Nederlanders op respectievelijk 39 en 25 lag.

 

Bron: Fennema, M., Tillie, J. N., Van Heelsum, A. J., Berger, M., & Wolff, R. P. (2000). Sociaal kapitaal en politieke participatie. Het Spinhuis.

Bron: Fennema, M., Tillie, J. N., Van Heelsum, A. J., Berger, M., & Wolff, R. P. (2000). Sociaal kapitaal en politieke participatie. Het Spinhuis.

 

Met deze informatie in het achterhoofd is het dan ook interessant om naar discussies die voor en na de verkiezingen speelden. Allereerst wordt er regelmatig gesproken over een “zwarte gemeenschap”, de vraag is in hoeverre er echt gesproken kan worden over een “zwarte gemeenschap” wanneer de instituten en infrastructuur niet aanwezig is die de verschillende etnische bevolkingsgroepen met elkaar verbind. Er wordt vaak een vergelijking gemaakt met Afro-Amerikanen, zij hebben echter een geschiedenis van een aantal eeuwen waarin er een gemeenschappelijke identiteit én infrastructuur is opgebouwd van mediaplatforms, bedrijven , religieuze en politieke organisaties met sterke leiders zoals de NAACP (duBois), UNIA (Marcus Garvey), SCLC (Martin Luther King Jr., Ella Baker), de Nation of Islam (Malcolm X en Farrakhan) en vele anderen. In Nederland staan we vergeleken met hen in de kinderschoenen, voor de Surinaamse en Caribische gemeenschappen geldt dat we hier pas en masse sinds de jaren ’70 zijn en de meeste mensen uit het Afrikaanse continent zijn zelfs nog recenter naar Nederland gemigreerd. Welke netwerken, organisaties en instituten zijn er die de (Afro-)Surinaamse, Caribische en verschillende Afrikaanse gemeenschappen op een serieuze en consistente manier weten te mobiliseren en vertegenwoordigen? Het zijn er niet veel, dat verklaart mijns inziens dan ook het gebrek een politieke vertegenwoordiging. In the Black Archives hebben we informatie gevonden dat er in de jaren ’70 – ’80 talloze goed georganiseerde en gestructureerde Surinaamse welzijnsorganisaties actief waren die de belangen van de gemeenschap behartigden. Nadat de meeste subsidiepotjes zijn opgedroogd is er van de meeste van deze organisaties echter weinig over gebleven. Vermeulen deed onderzoek naar Surinaamse en Turkse organisaties in Amsterdam, de onderstaande grafiek reflecteert de trends in organisatiegraden binnen de verschillende “gemeenschappen”. Het laats zien dat et aantal Surinaamse organisaties sinds het einde van de jaren ’90 vanwege verandert overheidsbeleid (minder subsidie) is afgenomen terwijl het aantal Turkse organisaties is blijven toenemen. De grafiek zegt inhoudelijk verder weinig over de aard en grootte van de organisaties maar er valt wel een relatie te leggen tussen de mate waarin de gemeenschappen georganiseerd zijn en hoe dat zich vertaalt naar sociaal en politiek vertrouwen.

Bron: Vermeulen, F. (2005). Organisational patterns: Surinamese and Turkish associations in Amsterdam, 1960–1990. Journal of Ethnic and Migration Studies, 31(5), 951-973.

Bron: Vermeulen, F. (2005). Organisational patterns: Surinamese and Turkish associations in Amsterdam, 1960–1990. Journal of Ethnic and Migration Studies, 31(5), 951-973.

 

Een tweede discussie die die speelde is dat de “zwarte gemeenschap” de handen in één zou moeten slaan met de “moslimgemeenschappen”. Ook werd er door verschillende mensen op social media en blogs geschreven over een “verbroken eenheid” tussen gemeenschappen van kleur, met name Turkse en Marokkaanse Nederlanders” en Afro-Nederlanders. Dit zou extra gestimuleerd zijn door de breuk tussen Artikel 1 en DENK. Op basis van de bovenstaande informatie betwijfel ik ten eerste in hoeverre er echt gesproken kan worden van een Afro-Nederlandse gemeenschap. Er zijn zeker netwerken en personen die het idee van een Afro-Nederlandse gemeenschap omarmen, maar er kan maar mijn mening nog niet worden van een Afro-Nederlandse gemeenschap in de politieke context als de infrastructuur ontbreekt. Zeker in vergelijking met Turkse en Marokkaanse gemeenschappen die een ook etnische gemeenschap vormen en zoals de bovenstaande grafiek laat zien een infrastructuur van netwerken en organisaties hebben die de gemeenschappen kunnen mobiliseren. Een tweede argument is dat er geen vanzelfsprekende eenheid bestaat tussen Turkse, Marokkaanse, Surinaamse, Caribische en Afrikaanse “gemeenschappen” in Nederland en in de internationale contexten. Er zijn vele overeenkomsten en gezamenlijke belangen die de “gemeenschappen” kunnen verbinden maar zoals Helene Christelle Munganyende sterk verwoorde in haar artikel 50 tinten bruin is anti-zwart racisme binnen gemeenschappen van kleur een heikel punt waardoor die verbindingen op het niveau van maatschappelijke en activistisce organisaties nog niet bepaald sterk is:

“Anti-zwart racisme gaat niet alleen over witte mensen, net zo min als seksisme en homofobie enkel over witte mannen gaan. Afro-fobie binnen gemeenschappen van kleur is nog altijd een hardnekkige kwaal. Een vorm van racisme, specifiek gericht aan de Afro- en doorgaans – Sub-Saharaanse zwarte medemens.”

Tegelijkertijd moet ik erkennen dat ook binnen zwarte gemeenschappen mensen getroffen zijn door het Islamofobische virus. Dit terwijl er ook een aanzienlijk aantal zwarte mensen zijn die islamitisch zijn, denk aan grote delen van de Somalische gemeenschappen. Deze oncomfortabele gesprekken dienen nog gevoerd te worden voordat er kan worden gesproken over serieuze “eenheid” tussen de verschillende gemeenschappen. Dat DENK samenwerking tussen Turkse, Marokkaanse én Surinaamse of zwarte gemeenschappen symboliseerde was mooi en inspirerend voor velen, maar ik vraag me sterk af er wel meer achter lag dan symbool politiek? Zeker als het gaat om het bestrijden van racisme lijkt het me van belang dat grassroots bewegingen, maatschappelijke organisaties en politieke bewegingen elkaar over en weer voeden. Hoe verhouden Islamofobie en Afrofobie zich tot elkaar in een land dat een obsessie heeft met de islam én zwarte piet? Hoe kunnen de verschillende gemeenschappen van kleur en zwarte gemeenschappen daadwerkelijk in solidariteit met elkaar optrekken om de systemen van witte suprematie en andere systemen van onderdrukking aan te vechten en alternatieve manieren van ons tot elkaar verhouden te bedenken? Deze gesprekken dienen we nog te organiseren om tot echte eenheid te komen.

Intersectionaliteit binnen de anti-racisme beweging?

Dat brengt me op het volgende punt van orde over “intersectionaliteit”. Er speelt al enkele jaren een discussie over intersectionaliteit binnen anti-racisme bewegingen. Een van de kritieken is dat bewegingen tegen racisme te weinig oog heeft voor de manier waarop seksisme en homofobie ook binnen gemeenschappen van kleur en zelfs deze bewegingen onderdrukking en ongelijkheid reproduceren. De move van Sylvana leek mede door deze visie ingegeven te zien getuige de kieslijst en het programma van Artikel 1 waar het bestrijden van verschillende vormen van ongelijkheid centraal stond en een sterke verbinding tussen het streven naar gelijkwaardigheid voor LGBTQ+, mensen van kleur en zwarte mensen. Ook in die zin was de deelname van Artikel 1 historisch, het was de eerste partij geleid werd door een zwarte vrouw die ook nog eens een “intersectionele” visie in de nationale politiek uitdroeg. Het was echter niet genoeg om voldoende kiezers te overtuigen om op de partij te stemmen om een zetel te behalen. Wellicht kwam dit mede doordat de profilering bij sommigen overkwam als een partij dat zich op alles en iedereen richt in de trant van “All lives matter” waardoor de focus op verschillende vormen van racisme zoals Afrofobie en Islamofobie naar de achtergrond verdwenen. Zo hadden de dames van Dipsaus terechte kritiek dat kwesties zoals (institutioneel) racisme niet expliciet benoemd werden in het partijprogramma waardoor het taalgebruik verwaterd leek te zijn. “Intersectionaliteit’ lijkt een nieuwe catch phrase te worden dat door allerlei radicale en minder radicale activistische, maatschappelijke en politieke bewegingen gebruikt lijkt te worden. Het laat zien dat er ontwikkeling is en dat men zicht heeft op manieren waarop ras / etniciteit, klasse, gender etc. met elkaar verbonden zijn maar er schuilt ook het gevaar dat de term gekaapt kan worden door groepen met verschillende visies en belangen waardoor radicale visies afgezwakt kunnen worden. Deze discussies spelen overigens niet alleen in ons koude kikkerlandje maar bijvoorbeeld ook in de VS waar de #BlackLivesMatter beweging is opgezet door drie zwarte vrouwen waarvan twee queer zijn en nieuwe vormen van leiderschap en organisatie ontwikkelen. In december waren Patrisse Cullors, een van de oprichters van #BlackLivesMatter en Janaya Khan, oprichter van #BlackLivesMatter Toronto in Amsterdam en gingen ze in gesprek met Sylvana Simons die toen nog officieel bij DENK zat, Amandla Awethu van radicale intersectionele beweging University of Color en een zwarte queer uit de anti-zwarte piet beweging Naomi die benadrukte: “ALL Black Lives Matter”.

Van protest naar politiek?

Vlak na de verkiezing van Trump wisten Patrisse Cullors en Janaya Khan ons te inspireren met hun uitgesproken gedachten over de rol van witte bondgenoten in de strijd tegen racisme, over het gevaar van opkomend fascisme en wit nationalisme en de internationale context van zwarte emancipatie. Ze spraken echter ook met Seada Nourhussen over manieren waarop bewegingen in verbinding kunnen staan met (lokale) politiek en beleidsmakers om structurele verandering teweeg te brengen:

“Fase drie is bestaande systemen van binnenuit veranderen. Dan kun je ervoor zorgen dat zwarte mensen politiek verkiesbaar worden, en ze omringen met mensen die ervoor zorgen dat ze niet vervreemd raken van hun zwarte achterban. Op bepaalde plekken werkt dat niet, omdat de zwarte gemeenschap te klein is. Maar als het in de landelijke politiek niet werkt, kun je kijken naar zwarte invloed op stadsniveau of in buurtraden.”

Hoewel de opkomstpercentages onder Surinaamse en Caribische Nederlanders in voorgaande verkiezingen tegenvielen kan niemand stellen dat zwarte Nederlanders de afgelopen jaren niet politiek actief geweest zijn. Met het zwarte piet debat hebben we duidelijk onze stem laten horen in het publieke debat en racisme, een onderwerp dat lang taboe is geweest, weer op de agenda gezet. De VN, Het College voor de Rechten van de Mens, het College van de Rechten van de Mens, Amnesty International en de Kinderombudsman hebben zich over deze onderwerpen uitgesproken. We zijn er echter onvoldoende in geslaagd om de proteststem  te vertalen naar een stem in de Tweede Kamer.  En politieke partijen zijn er onvoldoende in geslaagd dit deel van de bevolking zichtbaar een prominente plek te geven op de kieslijsten.

black voices

Foto Froukje Smit. Bron: http://socialisme.nu/blog/nieuws/51305/intocht-rotterdam-politierepressie-maakt-antiracistisch-protest-onmogelijk/

 

Het probleem is dan ook niet dat er meer aandacht is voor Turkse- en Marokkaanse-Nederlanders, het probleem is dat er nog steeds een structuur is waarin Nederlanders die niet wit zijn niet dezelfde kansen krijgen om zichzelf te ontplooien vanwege racisme. Het Sociaal Cultureel Planbureau  schreef bijvoorbeeld over het bestaan van een etnische hiërarchie.[1]  Dat is een hiërarchie waarin etnische groepen op basis van waargenomen culturele afstand worden gewaardeerd ten opzichte van de dominante groep. De rankschikking van etnische groepen laat zien hoe verschillende bevolkingsgroepen als sociaal en cultureel afwijkend worden gestereotypeerd en deze stereotype beelden kunnen leiden tot discriminatie in selectieprocessen l. Volgens de onderzoekers staat de Marokkaanse bevolkingsgroep aan de onderkant van deze hiërarchie terwijl Turken en Surinamers hoger worden gewaardeerd. Zo staat het volgende in een  SCP rapport:

“Surinamers beschouwen werkgevers als goed geïntegreerd en gezellig, maar zijn geen harde werkers en minder goede leidinggevenden. Marokkanen en Antillianen beschouwt de gemiddelde Nederlandse werkgever als onbetrouwbaar en crimineel. Hieruit bleek dat bij gelijke geschiktheid men eerst voor een ‘autochtone’ Nederlander zou kiezen en in laatste instantie voor een Nederlander van Marokkaanse of Antilliaanse afkomst. Surinaamse en Turkse Nederlanders namen een midden positie in.  (…) Voor een deel zijn deze negatieve en stereotype beelden gevolg van slechte ervaringen met werknemers uit deze groepen, maar ook de beeldvorming in de media speelt volgens de geïnterviewden een rol.” (SCP 2012: 17)

 

Het probleem is institutioneel racisme waarin witheid tot de norm verheven wordt. Omdat dit probleem de afgelopen jaren onvoldoende door gevestigde partijen is aangepakt zijn nieuwe partijen zoals Artikel 1 en DENK in het politieke gat in de markt gesprongen, voor een deel ten koste van de PVDA. Zo werd Artikel 1 in 16 stembureaus in Amsterdam Zuidoost, een wijk waar veel Afro-Nederlandse kiezers wonen. Dit terwijl de PVDA slechts bij elf bureaus de grootste partij werd. Na het grote verlies van de PVDA in de gemeenteraadsverkiezingen van 2014 heb ik een bijdrage geleverd aan het artikel “Hoe de PvdA de migrantenstem kan terugwinnen”, het is duidelijk dat het advies om de zorgen van mensen met een migrantenachtergrond over kwesties zoals ongelijkheid en zwarte piet serieus te nemen niet is opgevolgd. Integendeel, het was bijvoorbeeld een burgemeester van de PVDA, Aboutaleb die zo een 200 mensen liet opsluiten die hun mening wilden uiten tegen de nationale blackface traditie.

14992064_10157668858635176_8826165572318107275_n

 

 

Afro-Nederlanders kunnen op 21 maart, de internationale dag tegen racisme en discriminatie, op lokaal niveau een herkansing krijgen om in de steden en wellicht enkele dorpen zichtbaar een stem en gezicht te krijgen in de politiek. Want ook op lokaal niveau spelen er voldoende kwesties die aangepakt dienen te worden. Het gemiddelde inkomen per huishouden in Amsterdam is bijvoorbeeld € 33.000,- op jaarbasis. “Westerse migranten” verdienen gemiddeld het meeste: €39.000,- op jaar basis, dit zullen waarschijnlijk veelal expats zijn. Mensen van Nederlandse origine verdienen ook bovengemiddeld €37.000,- terwijl mensen met een “niet-westerse achtergrond” gemiddeld slechts €24.000 verdienen.  Dat is dus zo een €2.000 per maand. In een steeds duurder wordende stad als Amsterdam is dat niet een inkomen waar je riant van kan leven als er een huishouden mee onderhouden moet worden. Net als op landelijk niveau is de jeugdwerkloosheid onder jongeren met een migrantenachtergrond twee keer zo hoog is als onder jongeren van Nederlandse origine: 18% t.o.v. 9%, ook onder hoogopgeleiden is de kloof er. De werkloosheid is het hoogste in Amsterdam Zuidoost. Ook op het gebied van onderwijs is er een behoorlijke kloof. Gezien deze gigantische kloven binnen de stad wordt her interessant om te zien hoe dit zich op (middel)lange termijn zich zal ontwikkelen en hoe de gemeenteraadsverkiezingen zullen lopen. Welke partijen zullen deze toenemende segregatie als een serieus punt op de agenda zetten? Zullen nieuwe partijen zoals Artikel 1 en DENK ook meedoen op lokaal niveau? En kunnen zwarte gemeenschappen en antiracisme bewegingen zich het komende jaar op lokaal niveau voldoende mobiliseren en organiseren om via zwarte politici wel invloed uit te oefenen op politieke besluitvorming dat ook ons aangaat?

 

[1] Nievers, E., & Andriessen, I. (2010). Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt 2010. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.